donderdag 29 december 2016

Vie de campagne - Frans Deschoemaeker

De wijnruit die ik al een aantal jaren in een terracottapot op het terras cultiveer, heeft bezoek gekregen van een koninginnepage. Ik dacht dat deze schitterende vlinder uitsluitend wortelloof of dille uitkoos om zijn eitjes te leggen, maar blijkbaar is ook de aromatische, huidirritaties en hallucinaties veroorzakende Ruta graveolens geschikt als kweekbodem voor het nageslacht.

Met zeven zijn ze, zeven minuscule rupsjes, amper te ontwaren tussen de blauwgroene gelobde blaadjes. Ik observeer ze al een paar dagen. Ze groeien snel. Met hun groene grondkleur en hun zwarte banden met roodoranje stippen zijn het echte sieraden, de hals van een Cleopatra waardig. Men zegt soms dat uit de meest afstotelijke rupsen de mooiste vlinders komen, maar bij de koninginnepage klopt dat niet, en steekt de rups de vlinder in kleurenpracht naar de kroon.
Ik heb besloten niet in te grijpen en mijn wijnruit dit jaar genereus ter beschikking te stellen van het toch al zo kwetsbare vlinderbestand. Wekenlang tel en observeer ik mijn kweek, af en toe roep ik Myriam bij de kaler wordende plant om haar te tonen hoe dik de rupsen worden, hoe diep de twijgjes wel doorbuigen onder hun gewicht

(…en weer zie ik ons zitten, in het schuurtje van grootvader, achter in de tuin, in de emblematische zomer, onder bussels uien, aan de werkbank, ik neem de dode vlinders uit de bokaal met de in ether gedrenkte wattenprop en prik ze op het witte piepschuim, terwijl Dekeukeleire met Oost-Indische inkt in zijn sierlijkste kalligrafie de namen op de etiketten schrijft: Lysandra bellargus, Vanessa polychloros, Papilio machaon…).

Steeds dikker worden de rupsen. Het kan nu niet lang meer duren voor ze zich gaan verpoppen. Op een avond zijn ze inderdaad verdwenen. Maar helaas, de wijnruit draagt duidelijk de sporen van een schermutseling, en hier en daar kleeft een donsveertje aan een geknakte stengel.

Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat het insectenetende gevogelte mijn rupsen al een tijdje gadesloeg, geduldig wachtend tot de hap op zijn best zou zijn. Zo ook slaat het bessenetende gevogelte onze kerselaar gade, en het rijpingsproces dat zich daar in de beloken bladerkroon voltrekt, om, achtenveertig uur vóór de eerste kersen het pluk- en consumeerbare stadium hebben bereikt, met honderden tegelijk op de boom aan te vallen, ons de stelen en de pitten latend. Ja, dat vogelvolkje beidt zijn tijd!

Je zit je daar als smaragdgroen kruipend sieraad vol te vreten, wekenlang, onwetend van enige andere levensvervulling dan je vol te vreten, tot een vleugelslag de zon verduistert en je uitwist. En welke hogere macht, van boven welk hoger wolkendek, slaat mij en jou gade, en beidt zijn tijd?


© Frans Deschoemaeker

Uit: De waterlelies van Montparnasse, een werk in gestadige voortgang.


1 opmerking:

luc denorme zei

We weten het niet, gelukkig! Ondertussen pint (westvlaams) de dichter zich op zijn mooist : mooie rups mooie vlinder, wie zal het zeggen? en neemt de lezer de tijd om te genieten (in vogelperspectief ???)