dinsdag 22 december 2015

Het prozagedicht - Een persoonlijke apologie (3/6) - Alain Delmotte

Ik noemde het omzetten van verzen in proza (en vice versa) oneerbiedig, want de vorm waarin een dichter zich uitdrukt dienen we naar waarde te schatten en in te schatten: hij zal er zijn beweegredenen voor hebben.

Misschien er is één uitzondering waarbij verzen wel in proza kunnen omgezet worden: bij een vertaling.

Althans is het iets wat in de Franse literatuur - in de loop van haar geschiedenis - in bepaalde omstandigheden werd/wordt getolereerd. Het was met name vaak de Franse gewoonte dat Latijnse hexameters in prozavorm werden vertaald. Omdat men ervan uitging dat er in het Frans geen adequate equivalente vorm voor de hexameter was. Andere teksten werden geleidelijk aan ook in prozavorm vertaald: de Edda bijvoorbeeld en het mythisch oeuvre van ‘Ossian’.

In 1787 liet de dichter Evariste Parny (1754 -1814) zijn verbluffende ‘Chansons madécasses’ (Liederen uit Madagaskar) publiceren. Een reeks van twaalf prozastukken die terecht tot één van de parels van de Franse poëzie is gaan behoren. Parny schreef ‘zijn liederen’ in prozavorm naar alle waarschijnlijkheid om de lezer (van toen) te laten geloven dat het vertalingen waren uit een inheemse taal. Zo vertrouwd was toen voor de lezer het lezen van poëzie in prozavorm vertaald. Uiteraard betreft het een mystificatie. Parny werd geboren in Madagaskar. Ik vermoed dat hij, in aansluiting met de toen heersende door Rousseau ingegeven ‘mythe du bon sauvage’ in deze teksten de indrukken verwerkte die hij aan die tijd overhield. (In ieder geval moet in zekere zin Parny één van de eersten geweest zijn die bewust poëzie in prozavorm heeft geschreven.)

Het vertalen van poëzie in proza vinden we in de Franse literatuur her en der tot in de twintigste eeuw terug. Ik geef hiervan twee voorbeelden: Marguerite Yourcenar en Philippe Jaccottet.

Beiden hebben namelijk die (al dan niet sporadische) omzetting naar proza geduid. Het belang van die duiding voor mij is dat ik in enkele aspecten ervan de motivering van mijn eigen overstap van vers naar proza herken.

Marguerite Yourcenar (1903-1987) is vooral bekend door haar romans – waarvan enkele in het Nederlands te lezen zijn. Ze schrijft in een taal die zeker lyrisch aandoet. Het dichtst bij (proza)poëzie leunt de verzameling ‘Feux’ (1936) aan. Ze vertaalde ook, onder meer de grote Griekse dichter Kavafis. Een vertaling die onder vuur is komen te staan. Ze vertaalt namelijk Kavafis in prozavorm. (Is het een detail? Haar eerste Kavafis-vertalingen dateren uit de tijd dat ‘Feux’ verscheen.) Zij gaat daarin ver en consequent: ze laat zowel afbrekingen en zelfs witregels vallen. Op een kleine insprong bij het begin van een paragraaf na, krijg je de indruk dat de tekst ononderbroken doorloopt.

Ik was jong toen ik me ‘Présentation critique de Constantin Cavafy’ aanschafte. Het was decennialang in een bekende pocketreeks (poésie/Gallimard) te verkrijgen. Ondertussen werd het in die reeks afgevoerd en vervangen door een geversifieerde vertaling van Dominique Grandmont. De lectuur van Kafavis (in de vertaling van Yourcenar) maakte enorme indruk op mij – tot op vandaag overigens blijft het werk van Kavafis me fascineren. Maar in die dagen had ik de onhebbelijke gewoonte om inleidingen ongelezen te laten. Dat was een niet onbelangrijk verzuim: lange tijd ben ik er verkeerdelijk van overtuigd geweest dat Kavafis een prozadichter was. Groot was mijn verbazing (tot het perplexe toe) toen ik de vertaling van Hans Warren in handen kreeg en merkte dat hij helemaal geen prozadichter was. Van Kavafis heb ik ondertussen meerdere vertalingen staan (in het Nederlands, Frans en Engels). Ik stel vast dat ik hoe dan ook in al die vertalingen dezelfde Kavafis-toon terugvind. Dus ook in de Yourcenar-vertaling. Het antwoord op de vraag in welke mate Yourcenar nu wezenlijk afbreuk doet aan het werk van Kavafis, laat ik open. (En hier moet ik met wat schaamrood toegeven dat ik me met het feit dat Kavafis geen prozadichter is nooit integraal heb kunnen verzoenen.)

Hoe motiveert Yourcenar haar keuze? In haar inleiding (die ik pas veel later heb gelezen) stelt ze dat (in het tijdsgewricht waarin ze haar inleiding schreef, met name in 1939 en herwerkt in 1956) het volledig uit de mode was om verzen in verzen te vertalen. (Ik heb er mijn twijfels over of dat in 1939 of in 1956 inderdaad de tendens was. Dat maakt in de context van mijn vertoog niets uit – wat niet betekent dat het er niets toe doet). Een tweede reden die ze aangeeft – en die is van groter belang – is dat ze denkt is dat er binnenin het proza meer ruimte wordt geboden om de cesuren en ritmische bewegingen van het origineel te benaderen. ‘Les milles discrètes combinaisons rythmiques cachées à l’intérieur de la prose se prêtaient mieux à l’approximation des coupes et des mouvements de l’original que ne l’eût pu faire notre prosodie traditionnelle, presque toujours si différente du modèle grecque.’ ‘De duizend en één ritmische combinaties die binnenin het proza verborgen liggen, leenden zich beter om de cesuren en bewegingen van het origineel te benaderen, meer dan waartoe onze traditionele prosodie in staat is en die echt wel verschilt van het Griekse model.’

Verder, in een passage waar ze haar medevertaler Constantin Dimaras bedankt, voegt ze er nog het volgende aan toe: ‘La chimère d’une traduction fidèle à la fois à la lettre et à l’esprit’. ‘De chimère van een vertaling die zowel trouw zou zijn aan de letter als aan de geest.’ (Gaf Yourcenar met haar vertaling dan meer prioriteit aan de geest van het werk van Kavafis? )

Een hierbij nauw aansluitende mening las ik in een tekst van Philippe Jaccottet. Hij gaat dieper. Daarom wil ik het eerst hebben over de context waarin hij die gelijklopende uitspraak maakt.

Philippe Jaccottet (1933) is een meer dan terecht gerenommeerd, in het Frans schrijvend Zwitsers dichter, prozaïst, essayist en vertaler. Prozagedichten vindt men verspreid in zijn werk terug. In zijn latere bundels wisselen proza en vers binnen zijn bundels elkaar af. Waarom deze toch wel zeer leesbare dichter niet in het Nederlands vertaald werd (op een aantal teksten door de zeer verdienstelijke Jan H. Myskin na), is vreemd.

De tekst waarover ik het wil hebben ‘Ponge, pâturages, prairies’ (die pas in boekvorm verscheen in 2015) werd geschreven naar aanleiding van het overlijden van zijn vriend, de dichter Francis Ponge, in 1988. Bedoeld als hommage, spreekt Jaccottet zich hier en daar eerder zeer zacht kritisch voor het werk van Ponge uit. (Zeer zacht kritisch: de kracht van Jaccottet ligt onder meer in het feit dat hij nooit een grote bek opzet.) Zo wijst hij onder meer op het gevaar – ons ondertussen wel bekend – dat poëzie zich soms te veel in zichzelf keert, te weinig open blijft voor de wereld, voor het menselijk ervan, zich te formalistisch opstelt. Jaccottet stelt zich de vraag wat wezenlijk, na het fysieke verdwijnen van de auteur, in een poëtische tekst standhoudt. Want er is volgens hem iets dat zou kunnen standhouden. Jaccottet omschrijft het als ‘le jailli pur’, een begrip dat Jaccottet haalt bij Hölderlin, uit diens gedicht ‘Der Rhein.‘:‘Ein Rätsel ist Reinentsprungenes’ in het Nederlands door Ad den Besten vertaald als: ‘een raadsel is ’t reinontsprongene’. Het ‘reinontsprongene’. Voor Jaccottet gaat van dit gegeven een bezwerende kracht uit. Het ‘reinontsprongene’ doet zich in sommige dichtwerken voor als datgene wat wij als ‘subliem’ ervaren. Als zuiver wordt aangesproken.

Wat is dat ‘het zuivere’, wat moeten we ons voorstellen bij het ‘zuivere’? Wat ontspringt er uit het ‘reine’? Een verheven Moraal? Eeuwige en ideële schoonheid? Iets van een Engelachtige orde? Nee. In twee fijn geslepen zinsneden omschrijft Jaccottet de zuiverheid als volgt:‘Plutôt une fraîcheur dont l’eau des torrents et l’aube seraient les illustrations les plus convaincantes, mais qui pourraient jaillir encore à tout moment du jour, de la vie, de l’histoire, par surprenantes, admirables fusées – pures de quoi? De tout artifice, de tout mensonge, violentes, irrépressibles, comme si l’on se retrouvait peut-être au soir de sa vie et au soir du monde, tout près de la source qui est l’énigme et que l’on ne peut résoudre en autre chose qu’une énigme.’ ‘Eerder een frisheid waarvan de deining van het water en de ochtend de meest overtuigende illustraties zouden kunnen zijn maar van waaruit toch nog op elk moment van de dag, van het leven, van de geschiedenis verrassende en bewonderswaardige vuurpijlen zouden kunnen ontspringen – zuiver waarvan? Van elke kunstgreep, van elke gewelddadige, niet te onderdrukken leugen alsof men zichzelf in zijn levensavond en in een avondland terugvond, nabij de bron die een raadsel is en dat men niet anders dan met een raadsel kan oplossen.’

Zuiverheid verwijst hier dus niet naar een morele, Platonische orde of naar iets onstoffelijks. Geen absolute in zichzelf gesloten zuiverheid, maar een eerder schroomvolle zuiverheid die zich in haar alledaagsheid bij momenten fragmentarisch en schetsmatig vertoont. Het zuivere vertoont zich in het vluchtige, laat zich zoeken en vinden in het vluchtige. In het concrete.

Dit soort zuiverheid illustreert Jaccottet met twee voorbeelden. Met een (inderdaad schitterende) haiku van Buson en met het beroemde gedichtje ‘Wanders Nachtlied’(‘Über alle Gipflen/Ist Ruh’) van Goethe.

Wat is nu het punt? In een voetnoot bij deze passage noteert Jaccottet dat hij er niet in geslaagd is om de concrete zuiverheid die volgens hem uit het gedicht van Goethe spreekt naar het Frans om te zetten. Dat is een uitermate verrassende opmerking voor wie vertrouwd is met het vertaalwerk van Jaccottet. Zijn faam als vertaler is heel groot. Dat dit verdiend is, daar zijn vriend en vijand (maar die heeft hij nauwelijks) het over eens. Hij vertaalde Musil, Leopardi, Homeros, Hölderlin, Rilke en nog veel meer in het Frans. Wie deze heerschappen heeft vertaald en verklaart dat hij zich niet in staat acht om het simpele gedichtje van Goethe in het Frans om te zetten, vraagt zich af wat er aan de hand is. Jaccottet verklaart hierover: ‘Sans ses rimes, ses assonances intérieurs, il ne reste pas grand chose de ce poème; mais supposons un traducteur capable, par une extrême virtuosité, d’en élaborer des équivalents: comment pourrait-il en même temps préserver aussi l’apparent naturel, la pure simplicité de ce murmure? C’est pourquoi je préfère n’en donner ici qu’une version en prose.’ ‘Zonder zijn innerlijke rijmen en assonanties blijft nog maar weinig van dit gedicht over, maar veronderstel dat een vertaler met extreme virtuositeit in staat zou zijn om er equivalenten voor te vinden: hoe zou hij er in slagen om de klaarblijkelijke natuurlijkheid en zuivere eenvoud van dit gefluister te bewaren? Daarom dat ik er hier enkel een vertaling in prozavorm ervan geef.’ Volgt een prozavertaling van het gedicht van Goethe en een mooie verzuchting: ‘Quelle misère! C’est comme si l’on expliquait un regard ou un flocon de neige.’ ‘Wat een ellende. Het is alsof je een oogopslag of een sneeuwvlok zou moeten uitleggen.’

Wat lees ik of wat leid ik hieruit nu af? Wat heeft dit nu met het prozagedicht te maken? Zou ik het te ver zoeken, maar Yourcenar en Jaccottet vertellen hier meer dan alleen maar iets over vertalen. Ze zeggen ook wel iets over poëzie. (Overigens is poëzie ook niet een vorm van vertaling in de zin ‘van iets tot taal maken’, maar dan het vertalen van een ervaring eerder dan van een tekst? Sommige dichters stellen zelfs dat de taal van het gedicht die ervaring zelf zou moeten zijn, met die ervaring moet samenvallen.) Wat lees ik persoonlijk in de woorden van Yourcenar en Jaccottet?

Enerzijds wordt iets nagejaagd, nagestreefd, verlangd: de chimère van een trouwe, absolute vertaling. Anderzijds wordt toegegeven dat dit onhaalbaar is (quelle misère) en dat er daarom naar proza wordt teruggegrepen: omdat die meer mogelijkheden (wel duizend en één volgens Yourcenar) biedt dan de omzetting van vers naar vers. De nood naar meer (formele) ruimte brengt iets in beweging: een verschuiving van smal (vers) tot breed (proza). Of van verticaal naar horizontaal. De aanleiding van deze beweging is het besef van de onhaalbaarheid van een adequate, equivalente vertaling met het oorspronkelijke. Met andere woorden het ‘tekortschieten’, het onvermogen wordt mee ingecalculeerd bij het teruggrijpen naar een vertaling in het proza. En ik interpreteer dit dan als volgt: het besef van het onvermogen tot een absolute verwoording van het zuiver lyrische kan naar prozavorm doen teruggrijpen.

Het lyrische wordt door het prozaïsche getemperd en uitgelengd, waardoor het geheel vlakker wordt (wat niet betekent dat het oppervlakkiger wordt.) De abstraherende, geabstraheerde zuiverheid wordt tot meer concrete, wat meer bevlekte zuiverheid teruggeschroefd. Wat je dan vertaalt, wat je dan verwoordt wordt een stamelende pelgrimage, want zonder echte eindbestemming. Niet meer dan een benadering.

Het lyrische gedicht is radicaal: het ontspringt als een geiser – vlug want er is haast bij. Het prozagedicht stelt zich sceptischer op: een kabbelende, deinende zee (met af en toe wat hoge golven). Het lyrische gedicht gaat recht op het doel af, het prozaïsche is gaande – rustig aan, rustig aan. Het lyrische zingt, het prozaïsche neuriet. Het lyrische krijst, het prozaïsche murmelt. En zoals na elke roes een kater volgt, blijft van het zingen achteraf enkel heesheid over.

Aan de stelling van Peeters dat het prozagedicht meer zwart zou betekenen, voeg ik toe dat het prozagedicht een schriftuur van en voor de breedte is, een ‘breedschrift’ dat zich een evenwicht zoekt tussen het verticale en het horizontale, die zich - tussen beide in - een weg, een ruimte zoekt. Het is al lezend balanceren tussen die twee lijnen. Er is meer zwart omdat de horizontale lijnen van het blad worden opgevuld, benut.

© Alain Delmotte


Het prozagedicht - Een persoonlijke apologie (1/6) (Woe 9/12/2015)
Het prozagedicht – Een persoonlijke apologie (2/6) (Di 15/12/2015)
Het prozagedicht - Een persoonlijke apologie (3/6)(Di 22/12/2015)
Het prozagedicht - Een persoonlijke apologie (4/6)(Ma 11/1/2016)
Het prozagedicht - Een persoonlijke apologie (5/6) (Di 19/1/2016)
Het prozagedicht - Een persoonlijke apologie (6/6) (Woe 27/1/2016)

Geen opmerkingen: